Modaliteit en Ritme in Flamenco
Het volgende artikel is geschreven als lesstof voor het college “Modaliteit en Ritme in Flamenco” voor alle tweedejaars studenten van Codarts (Rotterdams Conservatorium). Dit college is onderdeel van het vak Muziek Wereldwijd.
Tekst: Kambiz Afshari
Bronnen: Modaliteit: Hans van Goch
Modaliteit
Het frygische toonsoort als basis van de flamenco
Flamenco is onderverdeeld in vele vormen (palos) en maakt gebruik van het diatonische toonstelsel. Hoewel er ook verscheidene flamenco-vormen in het geheel of soms van de majeur- of mineur-toonstelsel gebruik maken, kun je de frygische modus (toonsoort) als de basis van flamenco beschouwen. Evenals in het oude Griekse toonstelsel (waar deze modus nog Dorisch genoemd werd) voelt men in de flamenco de frygische toonladder het vaakst van boven naar beneden:
Strikt genomen gaat het hier niet om de echte frygische ladder omdat de ‘g’ toon op de derde trap ook vaak als ‘g#’ wordt gebruikt. Deze afwisseling geeft aan de melodieën ook juist een flamenco specifiek karakter.
De frygische ladder bestaat uit twee gescheiden tetrachorden die dezelfde vorm hebben:
Vele melodische lijnen in de flamenco zijn gebaseerd op de tweede tetrachord. Een voorbeeld:
De harmonisatie
Als we de bovenstaande dalende frygische toonladder met drieklanken harmoniseren krijgen we de volgende akkoorden per trap:
Een basis progressie in flamenco is IV-III-II-I. Op de gitaar kan het als volgt klinken:
Op de 4de trap hebben we A-mineur, op de 3de trap G-majeur, op de 2de trap F-majeur en op de 1ste trap geen E-mineur wat je volgens de frygische toonladder zou verwachten maar E-majeur. Bij de harmonisatie van de eerste trap wordt dus ‘g#’ gebruikt in plaats van de laddereigen ‘g’. Ook gedurende de Renaissance was in de serieuze muziek het slotakkoord bij voorkeur majeur, of slechts grondtoon/kwint. Zoals eerder gezegd is deze noot een keuzenoot en kan het ‘g’ of ‘g#’ zijn.
Deze progressie wijkt dus af van harmonische progressies in mineur en majeur waar bijvoorbeeld II-V-I een gangbare progressie is en waar de 5de trap de functie van de dominant heeft. In het frygisch heeft de 2de trap (F) deze functie.
De extra kleuring van de harmonieën
Als het om de vorming van harmonie in flamenco gaat, heeft de gitaar daarin een zeer belangrijke rol gespeeld. Flamencogitaristen zijn in het algemeen geen geschoolde musici. Zo hebben ze bij de ontwikkeling van de flamenco-harmonie op hun gehoor moeten vertrouwen. Zij hebben bepaald welke stemvoering van een akkoord, welke toevoeging of kleuring, ‘flamenco’ klinkt en welke niet. Deze kleurnoten (vaak losse snaren van het instrument) zijn één van de bijzondere eigenschappen van het harmoniegebruik in de flamencogitaar. Opvallend is dat ze voor iedere toonaard verschillend kunnen zijn. Dit heeft te maken met de aard van de gitaar en de mogelijkheid van het gebruik van losse snaren. De stemming van de gitaar is:
Bijvoorbeeld in de flamencovorm soleares wordt vaak de progressie II-I (F-E) gebruikt. Op de gitaar wordt daarvoor vaak het volgende gespeeld:
We zien dat er een ‘e’ is toegevoegd aan de F-majeur akkoord wat officieel dus Fmaj7 oplevert. Het akkoord wordt echter niet als een majeur-septiem akkoord ervaren, maar heeft dezelfde functie als de drieklank. De kleuring is bewust, maar de toegevoegde ‘e’ berust op toeval: ‘welke snaar is nog open?’ Ook is er het effect dat dezelfde ‘e’ ook in het volgende akkoord voorkomt, zo klinkt die ‘e’ dan in beide akkoorden door terwijl de andere 3 tonen dalen.
Als er in A-frygisch wordt gespeeld (bijvoorbeeld in ‘tientos’) dan wordt de progressie II-I (Bb-A) als volgt gespeeld:
Ook hier wordt dus weer dezelfde losse e-snaar toegevoegd. Het levert officieel Bbadd (+11) op maar ook hier is het slechts een kleuring van het Bb-majeur akkoord en weer het effect dat die ‘e’ ook in het volgende akkoord (A) doorklinkt terwijl de andere 4 tonen dalen.
Op deze manier krijgt iedere toonaard zijn typische klanken op de gitaar. De meeste flamenco stijlen in het frygische toonsoort worden traditioneel in E of A gespeeld. Ze hebben ook aparte namen gekregen: E is ‘por arriba’ (omhoog) en A is ‘por medio’ (in het midden), zo zit namelijk de linker hand van de gitarist op de hals van de gitaar. Als de zanger in een andere toon wil zingen kan de gitarist dan door middel van een ‘capo of cejilla’ de toon verhogen terwijl hij hetzelfde kan blijven spelen. Voor een aantal stijlen zijn er andere toonaarden uitgewerkt die ieder de sfeer van één specifieke stijl weergeven:
F#-frygisch voor de stijl taranta, B-frygisch voor granaínas en C#-frygisch met een andere stemming van de gitaar (6de snaar D, 3de snaar f#) ontwikkeld door Ramón Montoya voor de stijl rondeña.
Tegenwoordig beperken de gitaristen zich niet meer tot deze traditionele toonaarden en gaan ze op dezelfde spontane en intuïtieve manier om met de harmonieën in andere toonaarden.
Hier zijn enkele voorbeelden van gebruikte harmonieën in flamenco in de meest voorkomende toonaarden:
- In E-frygisch:
- In A-frygisch:
- In F#-frygisch:
Ritme
Het begrip compás in flamenco:
De ritmiek in flamenco is zeer essentieel. Het ritme in flamenco wordt aangeduid met het begrip ‘compás’. Compás geeft de maat in flamenco aan. Het kan bijvoorbeeld één maat of een cyclus van meerdere maten betekenen, afhankelijk van de keuze van maatsoort. Iedere flamencovorm heeft zijn specifieke compás. Compás is de taal waarmee de zanger, de gitarist en de danser met elkaar communiceren. Het basiscompás van een flamencovorm wordt aangeduid door haar specifieke ritme, aangevuld met de harmoniewisselingen daarin gespeeld door de gitaar.
Het compás wordt o.a. door handklappen (palmas) aangegeven. Er zijn 2 manieren van palmas:
- Palmas sordas: doffe klank
- Palmas claras: heldere klank
Compás van 12 tellen bestaande uit wisselende accenten of maatsoorten:
De belangrijkste flamencovormen werken met een compás dat bestaat uit 12 tellen met wisselende accenten, als volgt:
Iedere vorm heeft zijn specifieke tempo en toonaard. Ruw genomen kunnen we de volgende indeling maken:
- Soleares: 𝅘𝅥= 80-120 bpm, Typische toonaard: E frygisch
- Solea por buleria: 𝅘𝅥= 126-168 bpm, Typische toonaard: A frygisch
- Alegrias: 𝅘𝅥= 144-184 bpm, Typische toonaard: E, C of A Majeur
- Bulerias: 𝅘𝅥= 184-240 bpm, Typische toonaard: A frygisch
Voor bulerias kan het bovenstaande geklapt worden, als de tempo langzamer is dan worden er tussenklappen toegevoegd. Bijvoorbeeld het volgende is typisch voor soleares, alegrias en solea por bulerias:
Bij een basis compás horen ook basis harmonie wisselingen. Die zijn hierboven door middel van de trappen aangegeven. In het geval van frygisch: I-II-I, en in majeur: I-V-I.
Een opvallend aspect is dat het compás niet met een zware tel begint maar als het ware naar tel 3 toegaat, op die tel komt de dominant en op tel 10 gaat het weer terug naar de tonica.
In de bulerias beginnen wel met een zware tel. Dat betekent dat we dan in plaats van 1 op 12 beginnen:
Zo hebben we dus 2 maten van 3/4 en 3 maten van 2/4 dat samen een maat van 12/4 oplevert. Afhankelijk van de stijl van buleria komen we ook regelmatige accenten tegen, dus:
Dit heet half-compás omdat in feite steeds de eerste helft van het compás herhaald wordt.
We kunnen ook steeds de tweede helft herhalen:
Een andere veel gebruikte variatie is:
Het accent is hier opgeschoven van tel 6 naar tel 7.
Als er meerdere palmeros zijn kan terwijl de één de basis klapt de andere verschillende patronen klappen. Hier een voorbeeld:
Een ander belangrijk ritmisch aspect in het compás is de afsluiting (cierre/remate) van een muzikale/ritmische zin. In het compás van 12 tellen is deze altijd op tel 10. Dat is het moment waar iedereen (zanger, danser, gitarist, palmero) het compás samen afsluit. Zo’n afsluiting is de climax van een opgebouwde spanning ervoor, je hoort hem aankomen en je reageert erop waardoor de spanning ontladen wordt. Met palmas gaat zo’n afsluiting bijvoorbeeld als volgt:
Seguiriyas
Een van de oudste stijlen in flamenco is seguiriyas. Seguiriyas is de meest diepe klaagzang in flamenco. Het compás van seguiriyas zit als volgt in elkaar:
Typische toonaard voor seguiriyas is A-frygisch en de tempo voor zang en gitaar is: e = 100-168. Voor dans kan de tempo van zeer langzaam tot zeer snel variëren.
Hoewel de verdeling van de accenten hier lijkt op de bovenste stijlen denken we in seguiriyas niet in 12 tellen maar in 5 onregelmatige zware tellen. Tussen die zware tellen zitten voor het gevoel geen andere tellen. Ook de harmonische structuur is hier duidelijk anders dan bijvoorbeeld in buleria.
Compás met regelmatige accenten: 4/4, 3/4 en 6/8:
Er zijn ook flamencovormen waarvan het compás wel regelmatige accenten heeft. Hier een overzicht:
Compás bestaande uit 2 4/4-maten:
- Tientos: 𝅘𝅥= 72-92 bpm, Typische toonaard: A frygisch
- Tangos: 𝅘𝅥= 138-176 bpm, Typische toonaard: A frygisch (ook min/maj)
- Rumba: 𝅘𝅥= 184-240 bpm, Verschillende toonsoorten
- Colombianas: 𝅘𝅥= 120-168 bpm, Typische toonaard: A Majeur
- Farruca: 𝅘𝅥= 80-120 bpm, Typische toonaard: A Mineur
Compás bestaande uit 2 of 4 3/4-maten:
- Fandangos: 𝅘𝅥= 120-184 bpm, Typische toonaard: E frygisch
- Sevillanas: 𝅘𝅥= 144-208 bpm, Verschillende toonsoorten
Compás bestaande uit 2 6/8-maten:
- Tanguillos: 𝅘𝅥= 100-120 bpm, Verschillende toonsoorten
De aangegeven tempi zijn de tempi die we tegenkomen bij zang of sologitaar. Bij dans worden de marges aan beide kant nog verder uitgerekt.
In de groep van 4/4-maat is tangos de meest voorkomende vorm. Het heeft de volgende basis-compás:
Het kan ook zo geklapt worden:
Door de voet op tel 1 en 3 te doen kunnen we er meer swing in krijgen:
Fandangos heeft het volgende basis-compás:
De akkoorden zijn er ook bij gegeven. Door dat de akkoorden niet op tel 1 wisselen klinkt fandangos anders dan een wals.
De sevillanas lijkt op de schaal van één compás op een fandangos, maar het verschilt van fandangos in karakter en structuur. Het is een dans met folkloristische oorsprong, die in paren wordt gedanst. Een complete dans ‘por sevillanas’ bestaat uit 4 sevillanas met elk een vaste, interessante structuur:
– Introductie: ‘12 maten’
– 2 x hoofdmelodie van ‘10 maten + 2 maten overgang’
– Slotmelodie: ‘9 maten + stop op 10de maat’.
We zien dat dit op een grote schaal weer lijkt op 4x een 12-tellig compás met het laatste compás eindigend op tel 10, een structuur die we ook in bulerias tegen kunnen komen!
Tenslotte hebben we tanguillos met een 6/8-maat met het volgende compás:
Ook hier is het belangrijk dat de voet op de goede plaats komt (op tel 1 en tel 4):
Naast ritmische vormen zijn er ook ritmisch vrije vormen in flamenco. Ze behoren allemaal tot de familie fandangos en worden niet gedanst. Ze zijn ontwikkeld voor zang en sologitaar. Het zijn: malagueñas, tarantas, granaínas, mineras en rondeñas (ritmisch voor zang maar vrij voor sologitaar).
Aanbevolen lijst flamenco artiesten:
Gitaar: Paco de Lucía, Paco Peña, Tomatito, Manolo Sanlúcar, Gerardo Nuñez, Pepe Habichuela, Moraïto, Rafael Riqueni, Vicente Amigo, Cañizares
Gitaar (oud): Ramón Montoya, Niño Ricardo, Sabicas.
Zang: Camarón de la Isla, Enrique Morente, Duquende, Miguel Poveda, Carmen Linares, José Mercé, Guadiana, Pepe de Lucía, El Pele, Mayte Martín, Remedios Amaya, Diego el Cigala, Montse Cortés, La Tana, Estrella Morente.
Meer traditioneel: Paquera de Jerez, El Chocolate, Fosforito, Chano Lobato, Agujeta.
Zang (oud): Manuel Torre, Antonio Mairena, Antonio Chacón, Terremoto, Manolo Caracol, El Sordera, La Perla de Cadiz.
Prachtig stuk. Leerzame basis.
Dankje!
Ben net begonnen met zingen en ben in de theorie beland. Eerst de majeur en mineur toonladders gezien die ik al kende maar nog niet het verband kende (kwintencirkel en zo). Later met een goed boek ‘BRONTOONLADDERS en AKKOORDTOONLADDERS’ (te vinden op het internet) vielen de stukjes op zijn plaats en leerde ik andere toonladders kennen. Maar nu liedjes nog als een voorbeeld. Eerst zag ik dat ‘Scarborough Fair’ een dorische toonladder gebruikt. Verder gezocht zag ik deze pagina over phrygische toonladders, erg leerzaam. Nu nog 4 andere toonladders te gaan!